Skip to main content

Rachmad Kusumobroto

Raden Mas Said Rachmad Koesoemobroto Geboren 30 juni 1914 te Widang, Java Nederlands Indië

Overleden 16 april 1998 te Surakarta, Java Indonesia

Zoon van Raden Mas Aryo Adipati Saidiman Koesoemobroto, regent van Tuban van 1927 tot 1944 en Raden Ayu Moerliah Koesoemodigdo.

Hij studeerde aanvankelijk rechten in Leiden maar ging in de oorlog verhuizen naar Amsterdam(Keizersgracht), om samen met andere leden van Perhimpunan Indonesia in het verzet te gaan tegen het Nazi bewind van de Duitse regering.

Zijn bekendste en voornaamste taak was om Joodse kinderen te halen en te brengen naar onderduikadressen en samen met Nel van de Berg een zomerhuisje in Rijssen te runnen waar Joodse kinderen ondergedoken zaten. Dit onderduikadres is later verraden en na een razzia zijn Nel van de Berg en de kinderen die daar zaten opgepakt. De kinderen zijn naar Westerbork getransporteerd en Nel werd gevangen gezet in Scheveningen waar ze werd doodgeschoten. Rachmad en een aantal kinderen wisten te ontkomen en zijn ondergedoken op verschillende adressen. Hij had nog net op tijd een jongetje overgedragen aan Miep van West, verzetsnaam van Nel van de Peppel en zij heeft hem weer achterop de fiets naar een ander onderduikadres gebracht. Zij vertelde me dat zij hem bracht als: Fritsje van de Bakker, de Bakker die brood bakt.

Dat jongetje was Frits Souget, en hij heeft uit erkentelijkheid mijn vader in 1981 een prachtige camera gegeven toen ze elkaar voor het eerst weer zagen in Nederland en mijn moeder, Miep van West een prachtige bos bloemen.

Na de oorlog is Rachmad met Nel van de Peppel getrouwd en zijn ze naar Nederlands Indië vertrokken. Daar is hij wederom in het verzet gegaan, deze keer tegen de Nederlanders.

Toen ik hem vroeg waarom hij zich altijd geroepen voelde om te strijden, was zijn antwoord heel simpel:

“Ik ben een Socialist en tegen het Nazisme, uit welk land het ook komt, Duitsland, Engeland, Nederland, Indonesia. Geen mens heeft het recht om zijn en andere volken te onderdrukken, want hoewel wij allemaal verschillend zijn, zijn mensen allen gelijkwaardig”.

Na de machtsovername door Suharto, is hij bij de “communistenjacht” als politieke gevangene berecht.

Mijn vader werd eerst rond 1968/69 naar Buru gedeporteerd, maar circa 1974 naar de Cipanang gevangenis in Jakarta overgebracht waar hij gevangen zat tot 1981. Eenmaal in Jakarta kon ik frequenter met hem corresponderen, meestal door tussenkomst van een nichtje die hem kon bezoeken.

Het programma Hier en Nu met Catherine Keyl was daar op 20 april 1978, zij interviewde ex minister president Soebandrio. Toen ze klaar waren met het interview die binnen plaatsvond konden ze eenmaal buiten en ze niet meer geëscorteerd werden door militairen, over prikkeldraad versperringen stappen om kort met de gevangenen die daar stonden te kijken te praten. Mijn vader vroeg haar om mij de groeten te doen en mij te informeren wanneer de uitzending zou plaatsvinden zodat ik kon kijken. Na zoveel jaren heb ik dus mijn vader gezien op TV, het was een blij moment maar ook een ontroerend moment.

Slamet Faiman

Raden Slamet Faiman (Karang Anjer, 3 september 1909 – Amsterdam, 10 september 1985) was actief lid van de Indonesisch nationalistische Perhimpunan Indonesia en communist.

Bij het uitbreken van de oorlog woont hij in de Van Eeghenlaan 4 in Amsterdam.

Zijn zoon Iwan vertelt: "Hij behoorde al voor de oorlog tot de groep van Indonesiërs die ageerden tegen het opkomend fascisme.

Ik ben in het bezit van het rapport van de Stichting '40-'45 waaruit blijkt dat mijn vader zich voornamelijk bezig hield met het laten onderduiken van Joden; onderduik plekken verzorgen en het vervalsen van identiteitsbewijzen.

Hij was behoorlijk actief met de hulp aan onderduikadressen ook op de plekken waar hij zelf verbleef. Irawan Soejono bijvoorbeeld is bij hem ondergedoken geweest, voordat hij werd doodgeschoten door de Duitsers. Een andere onderduiker was de joodse echtgenote van een Indonesiër: L. Notohadinegoro-Brilleman.

Er is ook een verklaring van Bert Schierbeek, de schrijver, waarin staat dat een zekere Dick ter Beek die militaire objecten had gefotografeerd bij mijn vader was ondergebracht.

In verband met een inval in zijn woning is hij clandestien gaan werken als kok in Stroe bij Apeldoorn. Ook daar was het niet veilig voor hem. Er kwamen namelijk veel Duitsers op deze werkplek en hij viel op als Indonesiër. Af en toe moest hij naar Amsterdam voor overleg met het verzet en dook dan gelijk onder. Op zijn onderduikadres op de Nieuwe Keizersgracht werd hij geveld door polio, er heerste toen een epidemie in Amsterdam. Door spanningen en oververmoeidheid was hij vatbaar geworden voor deze ziekte.

In het ziekenhuis was hij in de oorlog verbindingsman totdat hij opnieuw moest onderduiken in verband met de arrestatie van een van zijn makkers. Hij moest toen de noodzakelijke medische behandeling onderbreken, met als resultaat blijvende invaliditeit."

Eduard A.Latuperisa

De kapitein van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) die bij het uitbreken van de oorlog in Den Haag woonde, is meteen zeer actief in het verzet. Hij maakt deel uit van de Orde Dienst (OD), een groep van voornamelijk militairen, die de basis wil vormen van een nieuwe Nederlandse krijgsmacht na de oorlog. Deze OD moest bestaan om ongeregeldheden te voorkomen, die kunnen ontstaan na de oorlog, na het vertrek van de Duitsers. Onvermijdelijk ontwikkelt de OD zich vrijwel meteen tot verzetsorganisatie. Men wil bijvoorbeeld militaire steun bieden bij geallieerde landingen. Al in het eerste oorlogsjaar worden spionage- en sabotage-activiteiten gesteunt en ondernomen.

Kapitein Latuperisa staat in Den Haag in direct contact met een van de hoofdfiguren van de OD, jonkheer Johan Schimmelpenninck. In opdracht van deze Schimmelpenninck organiseert hij onder meer bridgeavonden, die in feite zijn bedoeld om cadetten van de officiersopleiding en adelborsten (aspirant zeemachtofficieren) tot de Orde Dienst toe te laten treden. Hij trachten ook om wapens en een wapenopslagplaats te regelen, met geld van Schimmelpenninck.

Als een briefje uit de gevangenis is gesmokkeld over het transport van een gevangene is het Latuperisa die bij Schimmelpenninck aandringt een vrachtwagen te regelen om de gevangene (de Indische Johan Nout) te bevrijden. Latuperisa is ook betrokken bij de poging van drie mannen (Peter Tazelaar, Wiadi Beckman en Frans Goedhart) om in de nacht van 17 op 18 januari vanaf Scheveningen naar Engeland te vluchten. De poging mislukt, Tazelaar ontkomt, de andere twee worden opgepakt. Ook Latuperisa wordt op 13 maart 1942 aangehouden, twee maanden na het voorval op het Scheveningse strand. De aanklacht tegen de KNIL-kapitein luidt: ‘Sabotage, Feindbegünstigung (hulp aan de vijand), politischer Bestätigung und Wortbruch.’

De laatste aanklacht heeft betrekking op de eed die de Nederlandse officieren op 15 juli 1940 hebben moeten afleggen, waarbij zij hebben gezworen geen vijandelijkheden tegen de Duitsers te ondernemen.

De gehele Orde Dienst wordt in rap tempo opgerold. Het gevolg van het feit dat reeds gevangen verdachten doorslaan tijdens het verhoor. Bovendien zijn er waarschijnlijk ook een aantal verraders.

Op 11 maart 1943 worden Latuperisa en 89 anderen overgebracht naar Haaren (Noord-Brabant) om berecht te worden door de Duitse krijgsraad. Het proces vangt aan op 15 maart en gaat de geschiedenis in als ‘het Tweede OD-proces’. Plaats van handeling is het door de Gr체ne Polizei streng bewaakte seminarie in het dorp. Latuperisa behoort tot de uiteindelijke groep van achtentwintig hoofdverdachten die worden berecht, de anderen worden weggevoerd naar concentratie- en krijgsgevangenenkampen.

De KNIL kapitein behoort tot de hoofverdachten. Hij geeft toe zich bezig te hebben gehouden met het organiseren van jongeren, maar naar zijn zeggen alleen om hen van onbezonnen daden te weerhouden. Dit wordt niet serieus genomen door openbaar aanklager dr. Klump, want Schimmelpenninck, eveneens onder de overgebleven aangeklaagden, heeft al te veel verteld. Zo heeft hij bijvoorbeeld gezegd ƒ400 aan Latuperisa te hebben gegeven voor de aankoop van wapens, hoewel hij later heeft begrepen dat Latuperisa het geld ergens anders voor heeft gebruikt. De kapitein vertelt de rechter daarop dat hij het geld inderdaad niet voor wapens maar voor zichzelf heeft gebruikt. Over die versie rijst weliswaar twijfel, maar het doet er niet toe. In de ogen van het hof is duidelijk dat Latuperisa zich met illegale, anti-Duitse handelingen heeft beziggehouden, duidelijk ook dat hij zijn erewoord van officier heeft gebroken. Hij wordt ter dood veroordeeld.

De kapitein draagt noch zijn vriend Schimmelpenninck noch de Duitser een kwaad hart toe, zoals in de laatste brief aan zijn gezin zal blijken - “(...) ik ga zonder eenige vijand hier op aarde achter te laten. Wil dus zoo lief zijn in mijn kennissenkring deze woorden over te brengen. (...) Hier moest ik even nog een laatste groet met Schimmelpenninck wisselen. We zitten hier tegenover elkaar en kunnen elkaar van tijd tot tijd zien door een luikje dat openstaat.” (7)

(Tekst o.a. van Herman Keppy)

Truus Menger

Truus Oversteegen (Schoten, 29 augustus 1923 is een Nederlandse beeldhouwer en schilder. Tijdens de Tweede wereldoorlog was zij een verzetsstrijdster in de Raad van Verzet(RVV). In de oorlogsjaren verrichtte zij veel verzetsactiviteiten met haar zus Freddie Oversteegen en Hannie Schaft.

Op 1 maart 1945 werd NSB-agent van politie Willem Zirkzee door Hannie Schaft en Truus Oversteegen geëxecuteert. Dit vond plaats ter hoogte van het Krelagehuis aan de Leidsevaart in Haarlem. Op 15 maart pleegden Hannie Schaft en Truus Oversteegen een geslaagde aanslag op Ko Langendijk. Deze succesvolle kapper uit IJmuiden was voor de Sicherheitsdienst gaan werken. Een eerdere aanslag op hem door Jan Bonekamp was mislukt. Hannie Schaft en Truus Oversteegen hebben tervergeefs geprobeerd om Jan Bonekamp te bevrijden toen deze zwaargewond door de Duitsers was gearresteerd en naar het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam was gebracht.

Hannie Schaft en Truus Oversteegen waren van plan om Fake Krist op 25 oktober 1944 te liquideren, maar andere Haarlemse verzetsstrijders waren hen voor. Nadat Hannie Schaft op 21 maart 1945 werd opgepakt meende het verzet dat zij aan de Weteringschans was opgesloten. Oversteegen probeerde in een Duits verpleegstersuniform om Hannie Schaft mee te krijgen. Ze hing een verhaal op dat ze haar moest meenemen voor medisch onderzoek. Zij huilde veel om de mensen daar te overtuigen. Hannie Schaft bleek echter aan de Amstelveenseweg te hebben gezeten en was inmiddels geëxecuteerd.

Na de oorlog sprak Truus Oversteegen geregeld op universiteiten en middelbare scholen over oorlogen, antisemitisme, verdraagzaamheid en onverschilligheid. Zij werd als kunstenares bekend onder de naam van haar man Piet Menger, die zij had leren kennen in het verzet.

In 1982 schreef zij een boek over haar ervaringen in de tweede wereldoorlog :

“Toen niet, nu niet, nooit”. Van dit boek zijn ook engelse en duitse vertalingen.

In 1997 was in Wenen de première van een toneelstuk gebaseerd op het leven van Hannie, Freddie en Truus. Ook in Nederland is een toneelstuk gemaakt.

Haar dochter, genoemd naar Hannie Schaft is voorzitster van de Stichting Nationale Hannie Schaft-Herdenking.

Op 18 juni 2016 is Truus Menger-Oversteegen overleden.

Evy Poetiray

Evy Poetiray (Besoeki, 13 januari 1918): "Wij Indonesische studenten waren zeer intiem met de makers van de illegale bladen Vrij Nederland, De Waarheid en Het Parool. In die tijd is een van de Indonesische studenten, Irawan Soejono, in Leiden doodgeschoten bij zo'n transport. Het was erg gevaarlijk, maar ik was jong en ik durfde.

Als ik aan de oorlog denk, denk ik aan honger, honger, honger. Misschien kan je daar een grappig verhaal over opschrijven. Wij kregen op een gegeven ogenblik iedere dag alleen een bordje aardappelschillensoep. het was ten minste warm. En je kreeg een brood voor de hele week. Daarnaast kon je met je rantsoenbonnen een beetje suiker en aardappelen en kolen krijgen.

Toen Irawan Soejono in Leiden was vermoord, zijn we op de fiets naar Leiden gegaan: drie jongens en drie meisjes. Wij achter 'bonceng' (meeliften), op fietsen zonder banden. Een van die vrouwen, Elly Soumokil, had net een baby van drie maanden, maar zij moest en zou mee naar Leiden gaan. Zij heeft haar zoontje naar een nicht in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam gebracht en zij is op weg gegaan naar Leiden.

We vonden onderdak in Oegstgeest. Daar waren acht jongens van ons onderdoken. Een van hen was Frits Harahap. Zij zaten in het verzet, met de taak om distributiekantoren te overvallen, om distributiebonnen te stelen.

Die jongens werden verzorgd door een verpleegster, Juju, ook een van ons. Toen we binnenkwamen, rende Elly meteen naar de keuken met haar borstsponde om melk te kolven. Die zuster zag dat en zei: 'nee, nee, gooi alsjeblieft die melk niet weg.'

De melk werd in een pannetje opgevangen en de jongens kregen die avond koffie met melk. Ze vroegen wel, 'hé, waar komt die melk vandaan?' Daarop antwoordde de zuster; 'die melk heb ik voor een paar lakens bij de melkboer gekregen!'

We zijn daar een week gebleven en die jongens kregen twee keer per dag kopie susuh (koffie met melk). Toen we weg waren, was er geen melk meer in Oestgeest. De jongens vroegen; 'Hé, waarom ja je niet meer handelen met de tukan susuh (melkboer)? de zuster antwoordde: 'Nee, onze melkkoe is terug naar Amsterdam!' Ze schrokken en toen ze bleven mopperen zei de zuster: 'Ja, maar jullie hebben wel een week lang lekkere, volle melk gekregen!' Die reuzemop zal ik nooit vergeten."

(Tekst o.a. Herman Keppy)

EEN HELDIN WEGGEGAAN

Evy Siantoeri-Poetiray

Surabaya 3 juli 1918 – Jakarta 27 augustus 2016

'Volk van Nederland, zijt Gij bereid het zelfbeschikkingsrecht van het volk van Indonesië voor honderd procent te erkennen?' Dat vroeg Evy Poetiray, bestuurslid van Perhimpunan Indonesia, op 2 februari 1946 in de Markthallen in Amsterdam (zie foto). Het antwoord uit de zaal luidde volmondig: 'ja'. Het zou helaas anders zijn.

Evy Poetiray kwam voor studie naar Amsterdam, maar toen brak de oorlog uit. Net als alle (alle!) Indonesische studenten in Nederland wilde zij niets van het fascisme weten en keerde zij zich tegen de Duitse bezetter. Zij was in de illegaliteit onder meer werkzaam als koerierster van De Waarheid en Het Parool.

Na de Bevrijding stelde zij zich opnieuw strijdvaardig op, nu voor de onafwendbare onafhankelijkheid van Indonesië. Haar communistische verzetsvrienden bleven haar steunen, maar de socialistische kameraden die zeven dagen na haar speech de PvdA oprichtten, lieten haar en haar landgenoten vallen als een baksteen. Evy keerde terug naar haar vaderland en bouwde met haar man Maragin Siantoeri een nieuw bestaan op.

In 2008 was ik een paar dagen in Jakarta toen ik (Molukse) mensen om me heen hoorde praten over 'tante Evy'. Ongelovig vroeg ik: over welke tante Evy hebben jullie het? Men antwoordde: Evy Poetiray. Wat leeft zij nog? Jaha, of ik niet met haar wilde spreken? En ik kreeg een telefoon in handen gedrukt. Met kippenvel en bibberende handen kreeg ik een voor mij echte heldin aan de lijn. Ik noemde mijn naam en wilde uitleggen wie ik was en dat ik haar wilde interviewen. Ze stelde me gerust: 'Herman, ik weet wel wie jij bent, jij schrijft die stukken in de krant.' Wauw.

Vanochtend zat zij op het terras voor haar woning in Jakarta en is vredig heengegaan. Zij is 98 jaar geworden. Selamat jalan tante Evy. (door Herman Keppy)

Rudi Jansz

hij wordt geboren op 23 oktober 1914 in Semarang, in het voormalig Nederlands Indië. Hij verhuist op vierjarige leeftijd naar Batavia (Jakarta), waar hij lessen volgt aan de KW III, de Koning Willem III HBS. Op 18 mei 1933 slaagt hij voor zijn eindexamen. Hij vertrekt naar Nederland om er wiskunde en Nederlands te gaan studeren. In augustus 1939 wordt hij, in het kader van de mobilisatie, opgeroepen voor de militaire dienst. Als op 10 mei 1940 de oorlog uitbreekt, haalt de batterij, waar hij als hoogtemeter deel van uitmaakt, 35 vijandige Duitse toestellen uit de lucht. Op 14 mei wordt hij krijgsgevangen gemaakt. Rond 23 mei komt hij vrij en gaat het ondergronds verzet in.

Hij trouwt op 18 december 1940 met Johanna (Jopie) Becht.

Aanvankelijk is hij werkzaam in de illegale pers, maar in 1943, als de SD zijn groep grotendeels heeft opgerold, helpt hij mensen, later vooral Joodse kinderen, onderduiken. In 1944 treedt hij weer toe tot de illegale pers (De Nieuwsbode) en organiseert hij in de provincies Zuid-Holland en Utrecht de distributie van het illegale nieuws uit Londen. Medio 1944 richt hij met zijn Indische vriend Tutti Webb (later gefusilleerd) een eigen verzetsgroep op, bestaande uit een spionagegroep en een knokploeg (KP), bedoeld om distributiekantoren te overvallen en zo, gewapenderhand, distributiebonnen te bemachtigen voor de onderduikers. Op 6 augustus 1944 wordt hij op de Ringdijk in Amsterdam gesarresteerd bij een poging medeverzetsstrijder Cees Ehrends, redacteur van De Nieuwbode, te waarschuwen voor verraad, niet wetende dat deze een dag eerder reeds is gearresteerd. Bij het gevecht dat volgt wordt hij bewusteloos geslagen. In een passage van het boek Dit gebeurde in de Weteringschans (Amsterdam 1951, blz. 87) van D. Wakker, wordt zijn binnenkomst in de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam beschreven:

Rudi, de Indonesisch-Hollandse jongen, de koerier, die met de nodige bezwarende papieren door 5 SD’ers werd gegrepen, is mishandeld om niet aan te zien; men had hem gemakkelijk kunnen neerschieten, maar dat mocht niet, levend vangen en praten was de opdracht. Zijn grijze kostuum was rood van het bloed, en toen Swagers zijn gummistok ophief om óók zijn hart op te halen, beet Rudi hem toe: ‘Als u mij aanraakt bijt ik uw strot af’, en Swagers, doodsbang voor de uitdrukking in de ogen van Rudi, een tijger op sprong, dorst niet te slaan. Ik bracht Rudi weg en waste hem zo goed mogelijk zijn wonden.’

Op vloeipapier, genaaid in de vuile was, smokkelt hij boodschappen uit de dodencel, waar hij verblijft, naar zijn vrouw: ‘Ik word niet meer verhoord, liefste, sinds 21 augustus niet meer.’

Waarschijnlijk is zijn dossier tijdens Dolle Dinsdag, 5 september 1944, zoekgeraakt, want op 29 januari 1945 wordt hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Amersfoort, waar hij tot het einde van de oorlog verblijft.

Na de bevrijding wordt hij, omdat hij zich dan hard maakt voor de onafhankelijkheid van Indonesië, door het Ministerie van Justitie op de zwarte lijst gezet. Zijn aanvraag bij Stichting 1940/45 om een uitkering als oorlogsslachtoffer wordt niet gehonoreerd. Hij neemt een baantje aan als ambtenaar bij de Nederlandsche Bank. Er wordt een concentratiekampsyndroom geconstateerd.

Rudi Jansz overlijdt op 22 augustus 1965 in Amsterdam.

Er zijn twee kinderen: Ati (1946) en Ernst Jansz (1948).