Skip to main content

Rudi Jansz

hij wordt geboren op 23 oktober 1914 in Semarang, in het voormalig Nederlands Indië. Hij verhuist op vierjarige leeftijd naar Batavia (Jakarta), waar hij lessen volgt aan de KW III, de Koning Willem III HBS. Op 18 mei 1933 slaagt hij voor zijn eindexamen. Hij vertrekt naar Nederland om er wiskunde en Nederlands te gaan studeren. In augustus 1939 wordt hij, in het kader van de mobilisatie, opgeroepen voor de militaire dienst. Als op 10 mei 1940 de oorlog uitbreekt, haalt de batterij, waar hij als hoogtemeter deel van uitmaakt, 35 vijandige Duitse toestellen uit de lucht. Op 14 mei wordt hij krijgsgevangen gemaakt. Rond 23 mei komt hij vrij en gaat het ondergronds verzet in.

Hij trouwt op 18 december 1940 met Johanna (Jopie) Becht.

Aanvankelijk is hij werkzaam in de illegale pers, maar in 1943, als de SD zijn groep grotendeels heeft opgerold, helpt hij mensen, later vooral Joodse kinderen, onderduiken. In 1944 treedt hij weer toe tot de illegale pers (De Nieuwsbode) en organiseert hij in de provincies Zuid-Holland en Utrecht de distributie van het illegale nieuws uit Londen. Medio 1944 richt hij met zijn Indische vriend Tutti Webb (later gefusilleerd) een eigen verzetsgroep op, bestaande uit een spionagegroep en een knokploeg (KP), bedoeld om distributiekantoren te overvallen en zo, gewapenderhand, distributiebonnen te bemachtigen voor de onderduikers. Op 6 augustus 1944 wordt hij op de Ringdijk in Amsterdam gesarresteerd bij een poging medeverzetsstrijder Cees Ehrends, redacteur van De Nieuwbode, te waarschuwen voor verraad, niet wetende dat deze een dag eerder reeds is gearresteerd. Bij het gevecht dat volgt wordt hij bewusteloos geslagen. In een passage van het boek Dit gebeurde in de Weteringschans (Amsterdam 1951, blz. 87) van D. Wakker, wordt zijn binnenkomst in de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam beschreven:

Rudi, de Indonesisch-Hollandse jongen, de koerier, die met de nodige bezwarende papieren door 5 SD’ers werd gegrepen, is mishandeld om niet aan te zien; men had hem gemakkelijk kunnen neerschieten, maar dat mocht niet, levend vangen en praten was de opdracht. Zijn grijze kostuum was rood van het bloed, en toen Swagers zijn gummistok ophief om óók zijn hart op te halen, beet Rudi hem toe: ‘Als u mij aanraakt bijt ik uw strot af’, en Swagers, doodsbang voor de uitdrukking in de ogen van Rudi, een tijger op sprong, dorst niet te slaan. Ik bracht Rudi weg en waste hem zo goed mogelijk zijn wonden.’

Op vloeipapier, genaaid in de vuile was, smokkelt hij boodschappen uit de dodencel, waar hij verblijft, naar zijn vrouw: ‘Ik word niet meer verhoord, liefste, sinds 21 augustus niet meer.’

Waarschijnlijk is zijn dossier tijdens Dolle Dinsdag, 5 september 1944, zoekgeraakt, want op 29 januari 1945 wordt hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Amersfoort, waar hij tot het einde van de oorlog verblijft.

Na de bevrijding wordt hij, omdat hij zich dan hard maakt voor de onafhankelijkheid van Indonesië, door het Ministerie van Justitie op de zwarte lijst gezet. Zijn aanvraag bij Stichting 1940/45 om een uitkering als oorlogsslachtoffer wordt niet gehonoreerd. Hij neemt een baantje aan als ambtenaar bij de Nederlandsche Bank. Er wordt een concentratiekampsyndroom geconstateerd.

Rudi Jansz overlijdt op 22 augustus 1965 in Amsterdam.

Er zijn twee kinderen: Ati (1946) en Ernst Jansz (1948).