De 10e Indiëlezing 2021
{index}
“De Indië Lezing” bestaat dit jaar tien jaar. Een grote mijlpaal voor het jaarlijks event van het 4 en 5 mei Comité Amsterdam Zuidoost. De lezing heeft diverse onderwerpen belicht, die 4 en 5 mei verbinden met herdenken van WO2 in de voormalige overzeese gebiedsdelen.
Deze tiende editie van de Indië Lezing ging over de geschiedenis van de Chinezen in Indonesië en hun migratie van het postkoloniale Indonesië naar Nederland, na 1949. Een onderbelicht onderwerp onder historici, wetenschappers en of de media. De rechtshistorica Patricia Tjiook Liem, ook voorzitter van het Chinese Indonesia Heritage Center, nam ons mee naar de migratiegeschiedenis van de Chinezen uit Indonesië, die honderden jaren de tussenschakel vormden tussen de Europeanen en de Indonesiërs in het voormalige Nederlands-Indië en het latere Indonesië. Daarna luisterden we naar twee persoonlijke migratieverhalen van de heer Han Sing Liem en mevrouw Twie Tjoa. De lezing werd gepresenteerd door Linawati Sidarto en de muziek werd verzorgd door Anna Zhu. In het tafelgesprek sloot Noa Liem ook aan. Zij vertegenwoordigde de derde generatie Chinees Indonesische migranten en is ook de kleindochter van de heer Liem. Samen met de rest van de sprekers deelde ze haar kijk op de geschiedenis van haar voorvaders.
Tien jaar Indië Lezing in vogelvlucht
Na de inleiding van moderator Lina Sidarto verhaalde Janneke Roos, de voorzitter van het Comité, in haar welkomstwoord, de hoogtepunten van de afgelopen tien jaar. Deze toespraak was haar laatste als voorzitter, want na zes jaar gaat zij stoppen.
De negende editie van de Indië Lezing vond plaats op zeven maart 2020, de laatste week voor de eerste lockdown. Heel bijzonder was dat anderhalf jaar later, op 25 september 2021, het Comité de tiende Indië Lezing organiseerde op de dag waar alles weer (bijna zoals voor Covid-19) open was.
De Indië Lezing markeert de herdenking van de overgave van Nederlands-Indië aan Japan op 8 maart 1942. In de organisatie van deze lezing werkte het Comité in de eerste paar jaar samen met Nusantara Amsterdam, de OBA, Stichting Gastdocenten, de Brug en Vergeet me niet. Het Indisch Herinneringscentrum kwam er een paar jaar later bij. Sinds de laatste drie jaar is de Indië Lezing een vast onderdeel van de programmering van de OBA.
In de laatste tien jaar onthulden de lezingen onderwerpen zoals de persoonlijke verhalen uit de Japanse interneringskampen en van de zgn buitenkampers maar ook de littekens van het repatrierings- en integratieproces van meer dan 350.000 mensen uit Nederlands-Indië naar Nederland. Het leven van vrouwen en meisjes voor en na de Tweede Wereldoorlog in het voormalige Nederlands-Indië en in Indonesië werd ook onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld in de negende editie. En ook de geschiedenis van kinderen van Indische moeders en Japanse vaders werd belicht.
Indrukwekkende sprekers hebben de lezingen helemaal compleet gemaakt, onder andere professor Leo Lucassen die het koloniale migratiecircuit in kaart bracht, Sandra Beerens die over haar film “Ze noemen me Baboe” verhaalde of Nancy Jouwe, die de postkoloniale geschiedenis van Nieuw-Guinea en de eerste jaren voor de Papoea’s in Nederland had belicht.

Eerste spreker: Patricia Tjiook Liem - “Van ver gekomen”, de migratie van Chinezen uit Indonesië naar Nederland.
Rechtshistorica Patricia Tjiook Liem presenteerde, in grote lijnen, de migratiegeschiedenis van de Chinezen uit Indonesië naar Nederland. De migratie van deze groep naar Nederland ging voornamelijk om de handel, arbeid, studie en politiek. Haar presentatie werd in twee grote lijnen verdeeld, namelijk: de migratie van China naar de Indonesische archipel en van de archipel naar Nederland.
De eerste Chinezen en de VOC-periode
Laten we maar beginnen vanaf het begin. Gebaseerd op archeologische vondsten die aan de kustgebieden werden gevonden, zouden de Chinezen zich vanaf de derde eeuw na Christus in de Indonesische archipel in kleine nederzettingen hebben gevestigd. Zij kwamen er om handel te drijven en hielden zich in de nederzettingen bezig met landbouw om rijst en peper te verbouwen. De meeste Chinezen die migreerden kwamen uit de kustprovincie Fukien.
De Fukienezen migreerden omdat de geografische ligging van hun thuisprovincie niet gunstig was voor landbouw. Het land was bergachtig en onvoldoende vruchtbaar. Hongersnood kwam dus wel eens voor in die provincie. Rijst, het belangrijkste voedsel van de bevolking, moest worden ingevoerd en men moest dus de zee op om die te halen. Zodoende luidt één van de beroemde Fukienese uitspraken: “de zee is ons rijstveld”. De Fukienezen werden hierdoor beschouwd als de beste zeevaarders van China. Met de noordoostmoesson zeilden ze langs de kust zuidwaarts om na een paar maanden op tijd terug te keren met de zuidwestmoesson. Ze voeren met de kleine Jonk (Wangkang) en later met de grote Jonk.
Toen J.P. Coen Batavia in 1619 stichtte had hij de Chinezen duidelijk nodig om Batavia op te bouwen. Hij had hen nodig voor de handel, de opbouw, de voedselvoorziening van de stad en voor de ontwikkeling van de omliggende gebieden. Hij probeerde ze eerst van de omliggende nederzettingen te lokken om naar Batavia te gaan. Maar toen dat niet meer lukte, ging hij ze uit China zelf halen. Het begin van de migratiestroom in 1619 markeerde de eerste intrede van de Chinezen in de Nederlandse koloniale geschiedenis.
De behoefte aan Chinese arbeidskrachten gedurende de tweehonderd jaar VOC en daarna betekende een constante migrantenstroom van China naar Java, waarbij vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansloten. De migratie in deze periode was om die reden niet altijd beheersbaar, maar de stroom kon ook niet meer worden gekeerd. De keizer in China had een strenge regel. Chinezen mochten eigenlijk het land niet uit. De weg terug naar China, voor hen die al uit China migreerden, was bijna onmogelijk.
Tijdens de VOC-periode werd door het bestuur de migratie van de Chinezen uit de kustprovincie Fukien ook aangemoedigd. Chinezen van de andere provincies werden, volgens Patricia Tjiook Liem, geweerd. Deze eeuwenlange en exclusieve migratie tussen Fukien en Batavia verklaart waarom er zoveel Chinezen op Java uit Fukien komen.
Koloniale periode na 1860
Na 1860 kwam er verandering in het karakter van de migratie van de Chinezen, voornamelijk door de opening van China, na de Opiumoorlogen. Vrije migratie werd toegestaan. Technologische ontwikkelingen in de negentiende eeuw betekenden een revolutie op het gebied van transport en communicatie. De wereld van veraf kwam dichterbij. Na de opening van het Suezkanaal in 1869 en de afschaffing van de slavernij in 1863, ontstond er een wereldwijde vraag naar arbeidskrachten.
Er werd ook gestimuleerd om uit China te migreren. Tussen 1860 – 1940 waren er ongeveer twintig miljoen migranten uit China die naar Zuidoost-Azië migreerden, vier miljoen daarvan gingen naar Nederlands-Indië. In de eerste helft van de 20e eeuw (tot voor de Tweede Wereldoorlog) waren er pieken en dalen van de migratiestromen.
Van Indonesië naar Nederland (studiemigratie: 1882 – 1945)
Het motief van migratie van Indonesië naar Nederland was geen handel of arbeid, maar studie. Het begon allemaal in 1882 wanneer twee Chinese studenten uit Nederlands-Indië in Delft en Leiden gingen studeren. Daarna kwam er een stroompje Chinese studenten op gang die uiteindelijk in 1957 eindigde. In 1911 richtten de Chinese studenten in Nederland een vereniging, Chung Hwa Hui (CHH), op. Deze vereniging had in het begin maar zestig leden maar vijftig jaar later, in 1962, telde ze 1300 leden.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hield deze migratiestroom op. De studenten die in Nederland waren, moesten in Nederland blijven omdat ze niet terug naar Nederlands-Indië konden. Ze maakten na het einde van de oorlog hun studie wel af. In Nederlands-Indië kon na 1945 in de door Nederland bezette gebieden weer onderwijs worden gegeven. Scholieren konden hun middelbare-schoolonderwijs afronden en een aantal studeerde verder in Nederland. De studiemigratie werd daardoor voortgezet. Zelfs werd er een omgebouwde vrachtboot ingezet om die studenten naar Nederland te vervoeren, de M.S. Tawali.
Na de 2e Wereldoorlog
Na de capitulatie van Japan veranderde er veel in Nederlands-Indië. De Republiek Indonesië is geboren. Er volgden vier jaar van revolutie die eindigden in 1949 met de soevereiniteitsoverdracht. Dat markeerde het definitieve einde van de koloniale periode. Dit betekende ook dat in het nieuwe land historische verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen moesten veranderen. Voor de Chinezen als een minderheidsgroep betekende dit dat er ingrijpende veranderingen in hun leven kwamen. Tussen 1950 – 1970 verslechterde het leefklimaat voor de Chinezen in Indonesië. Dat werd de reden om Indonesië te verlaten en weer verder te migreren. Deze twee decennia waren een periode van spanning en instabiliteit in Indonesië. De nieuwe republiek, moest na de revolutie orde op zaken stellen en een nieuwe maatschappij vorm geven.
De positie van de Chinezen in de economie en als een minderheidsgroep veranderde. Rond 1950 hadden de Chinezen een sterke positie in de economie, die werd gezien als obstakel voor de groei van de economische positie van de Indonesiërs. Het Nederlandse bedrijfsleven dat in die jaren nog een dominante positie innam zou geleidelijk toegang moeten geven aan Indonesiërs voor plaatsen voor het hogere kader en voor hogere posities. Toen dit beleid van ‘Indonesianisasi’ onvoldoende resultaat opleverde kwam er op 5 december 1957 een uitbarsting, die we hier kennen als “Zwarte Sinterklaas”. Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd. Het leidde tot een overhaaste exodus. Dit werd een dieptepunt van de Nederlandse en Indonesische verhoudingen. De facto werden de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen verbroken.
Wat voor gevolgen hadden deze ontwikkelingen voor de Chinese studenten in Nederland ? In het begin was er veel onzekerheid. Door de Nieuw-Guinea kwestie werd het steeds moeilijker om in Nederland te blijven en zodoende werd uitgeweken naar Duitsland of België. De Nederlandse scholen in Indonesië werden abrupt gesloten. Door de breuk met Nederland kwamen er geen nieuwe Chinese studenten meer uit Indonesië. Studenten zochten studiemogelijkheden in andere landen, zoals China, maar ook in Angelsaksische landen (Australië, V.S. of Canada).
1950-1970
De vraag die in deze periode werd gesteld was in hoeverre de Chinese minderheid in staat was om op te gaan in de Indonesische samenleving en daarin te participeren. Konden zij daarin slagen? En langs welke weg? De weg van integratie of assimilatie?
In de koloniale samenleving hadden de Chinezen altijd een aparte groep gevormd tussen de Europeanen en de lokale Indonesische bevolking. Deze positie was historisch gegroeid en was in de koloniale wetgeving vastgelegd. Maar deze exclusiviteit moest onder de Indonesische republiek worden doorbroken. “Of misschien afgebroken?”, vroeg Patricia zich af.
Tussen 1950 tot 1967 werden er steeds nieuwe maatregelen getroffen om de economische en sociale ruimte van de Chinezen te beperken. Het bezit van de Indonesische nationaliteit als enige nationaliteit van de Chinezen gaf zelfs onvoldoende zekerheid over de mate van integratie of assimilatie. In 1959 was er een economische maatregel (P.P.10) die het Chinezen verbood om tussenhandel te drijven op het platteland en in de kleinere Indonesische steden. De regering van China reageerde heftig en stuurde schepen om Chinezen uit Indonesië op te halen en naar China te repatriëren. Ongeveer 100.000 Chinezen hebben daar gebruikt van gemaakt. In 1963 waren er anti-Chinese rellen op Java. In 1965 vond de Coup plaats met grote gevolgen voor de Chinezen in Indonesië: de Chinese kranten werden verboden en Chinese scholen werden gesloten. Binnen een paar jaar werden er nog extra economische maatregelen getroffen en braken er nog meer anti-Chinese rellen uit. 1967 markeerde de grote stap naar assimilatie voor de Chinezen in Indonesië: de naamsverandering.
De onzekerheden, de onrust, het geweld, de donkere toekomst en discriminatie waren de factoren die leidden tot migratie van de Chinezen uit Indonesië. Ze migreerden naar andere landen voor een nieuwe en betere toekomst. “Migratie was onder deze situatie een onvrijwillig avontuur. Het viel niet altijd mee. Soms viel het tegen of zelfs bitter tegen”, aldus Patricia. En dat werd de reden om nog verder te migreren. De Chinezen die uiteindelijk in die periode naar Nederland migreerden kwamen uit Indonesië, Suriname, China, België, Duitsland, Oosterrijk en zelfs uit Brazilië.

Muziek: de muziek uit de valleien van de Yangtse rivier
Na een openbarende presentatie van Patricia Tjiook Liem werden wij meegenomen naar een andere atmosfeer. Anna Zhu speelde een Chinees instrument, Guzheng. Ze nam ons mee naar een verre plek. Een plek van rust en sereen, waar hemel en aarde kruisen. De klanken van het instrument deden ons denken aan de kleine of grote Jonk die langzaam langs de Yangtze rivier voer. De liedjes deden ons denken aan het prachtige uitzicht, het stromende water en het geluid van de wind bij de valleien langs die rivier, maar ook de heftiger momenten van de geschiedenis. Een uitermate inspirerende tien minuten van de middag.
De tweede en derde sprekers: de heer Han Sing Liem en mevrouw Twie Tjoa

De dokter uit Pontianak
Han Sing Liem is trots op zijn familiegeschiedenis. Zijn grootvader was de zoon van de majoor van de Chinezen in Semarang. Na de onafhankelijkheid werd hij het wijkhoofd van de Chinese wijk in Kudus, Centraal Java. Zijn vader was arts, studeerde in Surabaya en werd na het afstuderen in Blora geplaatst, de geboortestad van Han Sing Liem en zijn broer. In de Japanse tijd werd zijn vader opgepakt. Vader overleefde de oorlog en ging daarna naar Jakarta om zijn opleiding chirurgie in het Cikini ziekenhuis te volgen. Daarna werd hij in Pontianak, West Kalimantan, geplaatst maar zijn kinderen moesten in Jakarta hun opleiding volgen.
De appel valt niet ver van de boom. Han Sing Liem werd ook arts en volgde zijn opleiding aan de Universiteit Indonesië te Jakarta. Hoewel hij snel afstudeerde, kon hij helaas niet snel geplaatst worden, want in de tijd dat hij afstudeerde vond de Coup van september 1965 plaats. Chinezen werden gauw verdacht als communisten. Hij moest allerlei formulieren invullen om te bewijzen dat hij geen communist was. De hoop dat hij snel gestationeerd werd als hij meewerkte met alle maatregelen die voor de Chinezen werden getroffen ging geleidelijk weg want hij moest terug naar Pontianak en daar maandenlang wachten op een bericht van Jakarta dat nooit kwam.
Han Sing wilde graag iets doen, maar na 1965 mochten veel Chinese jongeren niet werken of studeren. Hun bewegingsruimte werd beperkt en ze werden in de gaten gehouden. Om deze situatie te ontvluchten besloot zijn vader dat hij en zijn zus naar een ander land moesten gaan om te studeren of werken. Rechtstreeks naar Nederland konden ze niet. Vanuit Hongkong gingen ze met het vliegtuig naar Rome. Vanuit Rome met de trein naar Heidelberg. En na maandenlang wachten in Heidelberg voor een werkvisum in Nederland, mocht hij uiteindelijk in het Maria Ziekenhuis in Tilburg werken.
Ondanks de discriminatie en de vernedering die hij had meegemaakt blijft Indonesië in zijn hart. Hij voelt zich meer Indonesisch dan andere culturen die in zijn bloed stromen. Door omstandigheden moest hij zijn vaderland verlaten, met groot verdriet en heimwee. Gelukkig kon hij in Nederland zijn carrière als chirurg verder beoefenen en hier een nieuw leven opbouwen. Maar dat verlangen naar het oude Indonesië zit bij hem nog dichtbij.
Van Indonesië, via Suriname en eindbestemming Nederland
Twie Tjoa bewandelde een ander pad om uiteindelijk in Nederland terecht te komen. In haar toespraak verhaalde ze fragmenten uit haar leven. Het verloop van haar leven, zoals ze het zelf beschreef: “wordt beïnvloed door de samenhang met de koloniale geschiedenis van Nederland in zowel Indonesië als Suriname”.
Als zeventienjarig meisje werden de jaren ‘60 van de vorige eeuw een onvergetelijke periode van haar leven. De discriminatie en vernedering die de Chinezen in Indonesië ondergingen had zij met eigen ogen als jong meisje meegemaakt. Hoe heeft zij die gewelddadige periode ervaren? “Ik kon de angstige momenten niet makkelijk vergeten. Er waren huizen die beklad werden met poep, auto’s die bekogeld werden, kinderen die uit auto’s werden gesleurd en Chinese vrouwen die werden verkracht”, aldus Tjoa.
Om uit Indonesië te vluchten moesten ze buitenlandse paspoorten hebben. In 1962 kon haar familie dat regelen en vertrokken ze dus uit Indonesië. Naar Nederland gaan was onmogelijk. De bestemming werd dus Suriname. Tjoa: “De reis richting Suriname, met M.S. Mataram, was een hele wereldreis! Ik zie alle havens nog voor me: Singapore, Penang, Colombo, Bombay, … Beirut, Athene en Genua.” Van Genua gingen ze verder per vliegtuig, via Caracas en Georgetown om uiteindelijk in Paramaribo aan te komen.
“Aankomen in Suriname voelde als een warm bad”, vertelde Tjoa. Ze werden meteen geholpen door de Chinese gemeenschap. Een huis stond voor hen klaar, het eten voor de hele week was er al. Zij en haar tweelingzus mochten een brommer lenen om Paramaribo te verkennen. Haar ouders konden ook makkelijk aan een baan komen.
“Als ik ooit goed besef wat vrijheid betekent, na al die gewelddadige momenten in Indonesië, dan was het wel op dat moment in Suriname”, duidde Twie. Suriname is haar tweede vaderland. Door de multiculturele samenleving die daar zo goed werkte kreeg ze nooit dat gevoel dat ze een vreemdeling was en voelde zij zich gelijk thuis.
Na een paar jaar in Nederland te hebben gestudeerd ging ze in 1975 terug naar Suriname. Het moment van de onafhankelijkheid van Suriname wilde ze meemaken. Het heeft haar geraakt. “Dat moment dat de Nederlandse vlag gestreken werd en de Surinaamse vlag gehesen werd was heel bijzonder.” Ze werkte drieëntwintig jaar lang voor de Surinaamse overheid. Eerst als afdelingshoofd bij het ministerie van sociale zaken daarna als de eerste vrouwelijke directeur bij het ministerie van arbeid. Naast haar werk zat zij ook in verschillende besturen, voornamelijk van de vrouwenbeweging.
In 1995 werd ze ziek. Haar nieren werkten niet meer, maar gelukkig schonk haar zus haar een nier. De operatie vond in Nederland plaats. En na de operatie besloot ze om in Nederland te blijven vanwege de zorg die ze nodig had. Na herstel van de operatie moest ze op zoek naar werk. Op drieënvijftigjarige leeftijd nog een baan zoeken, was niet makkelijk. “Ik werd, of als overgekwalificeerd beschouwd, of ik had te weinig ervaring in Nederland.” Men begreep niet waarom ik, een directeur van een ministerie in Suriname een baan met lagere functie in Nederland zocht. Men begreep immers niet dat je als migrant in het land van aankomst een stap terug moest zetten en niet op hetzelfde niveau kan beginnen waar je geëindigd bent in het land van herkomst”, aldus Tjoa. Uiteindelijk heeft ze een baan gevonden als beleidsmedewerker in een landelijke vrouwenorganisatie. Tot op de dag van vandaag zet ze zich nog steeds in voor empowerment en participatie van vrouwen met migratieachtergrond in de Nederlandse samenleving.
Als ze terugkijkt naar haar eigen migratiegeschiedenis, beschreef Tjoa: “zo ben ik dus geworden, wie ik nu ben. Opgegroeid vanuit een Chinese, Indonesische, Surinaamse en Nederlandse achtergrond. De ontmoeting met zoveel verschillende culturen in mezelf heeft me zo beïnvloed en verrijkt. Een forens van verschillende culturen van oost naar west.”
Tafelgesprek
Noa Liem, de kleindochter van Han Sing Liem, sloot aan bij het tafelgesprek en gaf toe dat ze onder de indruk was over wat er was verteld, over de feiten die ze eerst niet wist maar nu weet en het bijzondere over haar eigen opa. Ze vroeg zich af wat de eerste of tweede generaties belangrijk vonden om te bewaren of bewaard te worden voor de volgende generatie. Waarop Patricia antwoorde dat dat de geschiedenis van de Chinezen uit Indonesië zou moeten zijn. Over deze geschiedenis is nog weinig bekend. De eerste en tweede generatie hebben de geschiedenis niet overgedragen omdat men onvoldoende wist over hun algemene geschiedenis. Patricia legde uit dat de eigen familiegeschiedenis wel werd verteld maar men ook de algemene geschiedenis moest weten om die familiegeschiedenis in die context te kunnen plaatsen. Ze benadrukte: “Als we onze eigen geschiedenis niet kennen, zou dat verloren gaan”. Tjoa sloot daarbij aan dat zij dit ook belangrijk vond en dat de overdracht van kennis simpelweg gedaan kon worden door verhalen met elkaar te delen.
De identiteitskwestie werd ook besproken in het gesprek. De sprekers gaven toe dat ze een mix van alle culturen zijn, of zoals wat Patricia het noemde: “een samenraapsel van verschillende culturen”. Patricia voegde daarna nog toe dat zij desondanks zichzelf bleef. In Nederland voelde ze zich dan ook Nederlands. Ze was van mening dat men zich in de maatschappij moet inzetten. Participeren in de samenleving vond zij belangrijk. Tjoa, met haar multiculturele achtergrond, beschreef dat ze, afhankelijk van de context waar ze op dat moment terecht kwam, één van de vier verschillende culturen op de voorgrond kan zetten, want dat is nu eenmaal haar identiteit.
Youtube verslag
Het was erg jammer dat wegens tijdgebrek door de afgesproken tijdsduur voor de streaming, vrijwel geen tijd overbleef voor interactie met de zaal. Wel hebben dankzij de streaming inmiddels meer dan 700 mensen het programma kunnen bekijken. De link op YouTube bestaat nog steeds: https://www.youtube.com/watch?v=_hCJv4RNpk0
Organisatie: 4/5mei Comité Amsterdam Zuidoost, OBA, het Indisch Herinneringscentrum en het Chinese Indonesian Heritage Center.