verslag 9e Indië-Lezing 7 maart 2020

Historica Suze Zijlstra nam ons mee in een gedegen onderzoek naar de vrouwen in haar familiegeschiedenis en vrouwen in het algemeen tijdens de koloniale periode. Haar grootouders zijn in 1955 van Surabaya naar Nederland gekomen met hun twee kinderen, onder wie haar moeder. Voorvader Coert Rosenquist was de eerste met deze achternaam die met de VOC in 1735 naar Azië ging. In deze stamboom, en in veel geschiedenissen van Indo-Europese families, is er vooral veel informatie te vinden over de mannen in de familie. Coert Rosenquist tro
uwde, en wel met Jacoba Happon, een Europees-Aziatische vrouw. En via hun nakomelingen komen we bij haar overgrootmoeder, de moeder van haar oma, Cornelia Rosenquist.
Voor de historische context gaat Suze terug naar de vroege zeventiende eeuw. In die tijd verliep de migratie van vrouwen uit Europa naar Batavia niet zo succesvol; en rond de helft van de zeventiende eeuw werd besloten dat vrouwen niet meer uit Europa mochten migreren. Andersom mochten Aziatische vrouwen niet naar Europa mee. Europese vrouwen mochten niet meer komen, omdat men dacht dat Aziatische vrouwen meer geschikt waren voor het tropische klimaat, en men verwachtte dat ze minder veeleisend zouden zijn wat betreft levensstandaard. De regelgeving was ook bedoeld om Europese mannen meer aan het land te binden: als ze vrouw en kinderen daar kregen, die niet zomaar naar Europa mochten, dan zouden de mannen zelf eerder geneigd zijn daar te blijven. Met een groot tekort aan Europees personeel was het in het belang van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) om mannen daar te houden.
Al in de zeventiende en achttiende eeuw zien we dus dat veel Europese mannen kinderen kregen met Aziatische vrouwen: soms was dit vrijwillig, en vond er zelfs een huwelijk plaats (waarvoor ze zich eerst tot het christendom moesten bekeren). Veel van de vrouwen zijn aangevoerd in slavernij: we weten niet altijd waar ze vandaan kwamen, maar het waren zeker niet alleen vrouwen uit het gebied dat nu Indonesië is. Europees-Aziatische kinderen konden worden geadopteerd door de Europese vader, maar het kwam natuurlijk vaak genoeg voor dat hij dit niet deed. Als de moeder vrij was, dan kon ze zo teruggestuurd worden naar het dorp waar ze vandaan kwam.
Door de adoptie van kinderen, die een Europese achternaam kregen, ontstond al vroeg een bevolkingsgroep die we later als Indo-Europeanen kennen. In de negentiende eeuw veranderde de situatie door afschaffing van slavernij. Het gebeurde vaker dat Europese ongetrouwde mannen, die zich nog niet formeel wilden binden, een ‘huishoudster’, ook bekend als njai, in dienst namen, met wie ze maar al te vaak kinderen kregen. Op papier was het vrijwillig, maar wat is vrijwillig als je nauwelijks wat hebt om van te leven?
Nog weer later, vooral vanaf eind 19e en begin 20e eeuw, verandert het karakter van de koloniale bovenlaag verder. Nu wordt het steeds gebruikelijker om vrouw en soms ook gezin uit Nederland mee te nemen. De kolonie vernederlandst, al hebben we het dus nog steeds over een heel kleine hoeveelheid mensen op de totale bevolking van 60 miljoen. Er komen voor Nederlandse vrouwen steeds meer handleidingen beschikbaar om zich op het leven in de tropen voor te bereiden. Dit ging niet alleen maar over welke kleding te dragen en dergelijken, maar zeker ook over hoe je met Indonesisch personeel zou moeten omgaan. Want Europese en veel Indo-Europese huishoudens hadden (in die tijd als vanzelfsprekend) een aantal bedienden tegen niet al te hoog loon in dienst.
Als we het over vrouwen in de koloniale huishoudens hebben, dan moeten we het dus zeker niet alleen over de moeders van Indo-Europeanen hebben. We hebben het ook over de wasvrouwen, de marktvrouwen, de koks, de verkoopsters, de kindermeisjes. Uiteindelijk is vooral deze meest recente migratie van vrouwen uit Nederland, met name in de twintigste eeuw, de reden dat tijdens de Tweede Wereldoorlog er veel vrouwen in Japanse kampen terecht komen. Het waren namelijk vooral de Europeanen die in deze tijd geïnterneerd werden, veel Indo-Europeanen werden wegens een of meer Aziatische voormoeders door de Japanners tot de Aziatische bevolking gerekend. Juist die oorlog wist veel van de traditionele verhoudingen wat betreft gender te ontwrichten. Veel van deze Nederlandse burgers zouden tot de eersten behoren die na 1945 terug naar Nederland gingen: in feite de echte repatrianten, die teruggingen naar het land waar ze geboren waren.
Zoals we weten was de oorlog nog niet voorbij op het moment dat hier in Nederland vrede was, de 75 jaar vrede die we nu vieren. Na de Japanse bezetting volgde de bloedige onafhankelijkheidsoorlog. Ook hier verstoorde de oorlogssituatie de gebruikelijke verhoudingen. Niet alleen omdat de voorheen gekoloniseerden nu in oorlog waren met de kolonisator, en omdat de voormalige elite, nu inclusief veel Indo-Europese mensen, geïnterneerd bleef of werd in kampen, maar ook omdat oorlogssituaties vooral voor vrouwen specifieke risico’s van seksueel geweld met zich meebrachten. Moeders verloren kinderen, vrouwen hun echtgenoten, of ze kwamen zelf om het leven bij het geweld.
Nadat Nederland in 1949 accepteerde dat Indonesië onafhankelijk was, groeide in de jaren ’50 de stroom migranten naar Nederland. Niet zonder slag of stoot, want juist nu werd weer het argument van stal gehaald dat mensen van gemengde afkomst ‘geworteld’ waren in het voormalig Indië, en dat ze dus beter in de tropen konden blijven. Nederland zat niet te wachten op migranten die elders waren geboren, zeker niet als ze deels van Aziatische afkomst waren.
Na deze algemene historische informatie onthulde Suze gebeurtenissen uit haar familiestamboom met mooie slides. Uit het nabije verleden, de twintigste eeuw, maakte zij gebruik van familieverhalen van haar oma, de dochter van Cornelia Rosenquist. Die oma deelde met haar het leven van voor de oorlog, en ook de oorlog zelf. Ze was jong, verpleegkundige in Surabaya, en maakte in februari ’42 mee dat de stad gebombardeerd werd, met name de voor de marine strategisch belangrijke haven van de stad. Toen eenmaal de stad door de Japanners bezet was, is ze de stad uit gevlucht. Ze deelde herinneringen over brandende huizen, over haar angst voor Japanse soldaten, over onzekerheid over haar oudere broers die in militaire dienst waren. Ze werden niet geïnterneerd, en zij en haar zusje zijn voor hun veiligheid naar familie verder buiten de stad gegaan.
Na de Japanse capitulatie en de Onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië, is ze wel een tijd geïnterneerd. Voor mensen in Indonesië was op dit moment de oorlog nog niet voorbij. En ook over het kamp heeft ze, hoewel voorzichtig, verhalen verteld. Verhalen van Indische vrouwen zoals zij zijn belangrijk, en die verhalen moeten we blijven vertellen.
Tegelijk zijn dit niet de enige verhalen die van belang zijn als we meer willen begrijpen over de dekolonisatie. Hoe zat het met de Indonesische vrouwen die voor de familie werkten? De vrouwen die wellicht hun baan kwijtraakten door de omstandigheden, die honger leden, die familie hadden die in deze oorlogstijd vochten, vrouwen die vaak ook geliefden verloren en zelf gevaar liepen? Gelukkig wordt er steeds meer onderzoek naar dit perspectief gedaan. Dat is belangrijk. Door alleen te kijken naar of iemand man of vrouw was, kom je er zeker niet als je de koloniale samenleving wil doorgronden.
Of we nu over de 18e eeuw praten of over de 20e eeuw, dat gegeven blijft in feite hetzelfde. De machtsrelaties die speelden in de kolonie, wat betreft afkomst, gender, kleur en klasse, en een combinatie: die machtsrelaties zijn in feite gereproduceerd door de (voornamelijk) mannen die het archief produceerden. En als geschiedschrijvers niet uitkijken, worden die machtsrelaties ook weer gereproduceerd. Door met name aandacht te besteden aan de mannen met macht die zo goed in dat archief vertegenwoordigd zijn, en die vaak veel makkelijker te vinden zijn. Willen we meer weten over sommige groepen, vooral de gekoloniseerden uit de lagere klassen, dan zullen we andere vragen moeten stellen. Dat we niet alleen belangrijk onderzoek doen naar de verhoudingen in de Japanse interneringskampen, en de Bersiap-kampen. Dat we bijvoorbeeld ook zoeken naar genderverhoudingen in Boven-Digoel, het kamp waar veel Indonesiërs die verdacht werden van communistische sympathieën in de jaren 20 en 30, zonder rechtsspraak werden opgesloten.
Juist als we naar Aziatische vrouwen, de oorspronkelijke bevolking, willen kijken, zullen we verschillende verhalen moeten combineren. Zullen we andere methodes moeten hanteren? Suze hoopt dat dit een mooie opmaat is naar een middag waar verschillende creatieve benaderingen centraal staan die inspireren tot nieuwe benaderingen.
Hier de link naar de video van de bijdrage