verslag 9e Indië-Lezing 7 maart 2020
Filmmaakster Sandra Beerends werkte als scripteditor/creative producer voor verschillende films en documentaires, zoals ‘Kauwboy’, ‘In Blue’ en ‘Farewell’. ‘Arigato’ was de eerste korte film, die zij zelf initieerde en schreef, geïnspireerd door het Indische oorlogsverleden van haar moeder.
'Ze noemen me Baboe' is niet alleen door haar geschreven maar tevens haar regiedebuut. De documentaire ging in première op het IDFA, waar het als enige Nederlandse film in de top 10 van de publieksfavorieten terecht kwam, en vertelt het turbulente levensverhaal van de Javaanse ‘baboe’ (kindermeisje) Alima.
Sandra lardeerde haar lezing over het ontbrekende perspectief van de baboe in ‘onze geschiedenis’ met speciaal voor deze lezing gemonteerde filmfragmenten, waarin zij een inkijkje gaf hoe zij vanuit research tot een filmische scene is gekomen. Het eerste fragment dat zij liet zien, was een grafisch eerbetoon aan alle voormalige baboes en hun nazaten, op wiens getuigenissen zij het verhaal heeft gebaseerd. Door hun namen expliciet te noemen en ze één voor één op te lichten tot zij langzaam een creditblok vormen, komen deze vrouwen letterlijk uit de. Zij liet zien hoe zowel het archiefmateriaal zelf, de diverse getuigenissen én de Indische cultuur, haar de informatie en inspiratie gaven om tot deze film te komen. Voor deze film gebruikte Sandra archiefmateriaal van 179 films.
De naam BABOE is een samentrekking van de woorden ‘mba’, van mevrouw en bu, van ‘ibu’, moeder. Voor de kinderen die werden opgevoed door de baboe, het kindermeisje, voelde het woord aan als ‘mama’. De eerste keer dat Sandra het woord ‘baboe’ hoorde, was in de verhalen van haar moeder. Zij was de vrouw die haar uit bed haalde, poederde, verhalen vertelde en net zo lang neuriënd bleef zingen naast haar bed tot ze rustig in slaap viel. Na haar volgden andere verhalen van Nederlandse kinderen opgegroeid in Nederlands-Indië. En altijd eindigde die verhalen met de plotselinge scheiding vanwege de Japanse bezetting en de daaropvolgende onafhankelijkheidsoorlog. En vooral het grote verdriet daarna. De latere zoektocht van deze kinderen naar hun baboe, die ze vaak als een tweede of soms zelfs eerste moeder zagen, leverden niks op, omdat ze haar vaak alleen maar kenden met de naam ‘baboe’, zoals kinderen hun moeder kennen als ‘mama’ en als ze al een naam wisten, bleken deze vrouwen nergens geregistreerd.
Hoe was het deze vrouwen vergaan na de scheiding? De Baboes, die het verbindende element waren tussen de Nederlandse en Indonesische cultuur. Wat was hun verhaal, in een tijd van schuivende wereldmachten? Sandra besloot dit te onderzoeken door op zoek te gaan naar beeldmateriaal en verhalen van Baboes. Zij deed jarenlang research in onder andere de archieven van Eye en Beeld en geluid en interviewde zowel in Nederland als in Indonesië voormalige baboes, hun kinderen en kleinkinderen, maar ook al die Nederlandse kinderen voor wie zij als een ‘moeder’ zorgden in voormalig Nederlands-Indië.
Zo had zij een uitgebreid interview met Tilly, de hoogbejaarde zus van Jantje- de baby uit de film- over hun voormalige baboe, die volgens haar heel slim en leergierig was. Ook vertelde Sandra over haar ontmoeting met een kleinzoon van een voormalige baboe, die met haar Hollandse familie naar Nederland was gekomen. Na de Duitse bezetting kon ze niet meer terug naar Indonesië en bouwde hier een leven op. ‘Ze was officieel een analfabeet, zei hij, ‘maar ze las haar omgeving’. Ze wist precies hoe ze zich op elke gelegenheid moest kleden en gedragen.
Door dit soort verhalen gedurende haar onderzoek, kantelde het beeld van de baboe van een ‘soort van slachtoffers’ naar ‘stoere onafhankelijke vrouwen’, die zich vol overgave storten in een nieuw leven met mensen wiens taal, cultuur en land niet de hare waren.
Tilly vertelde haar over het zogenaamde ‘Baboehuis’ in Den Haag, waar hun baboe graag kwam. Ooit opgezet door een christelijke organisatie als opvanghuis voor baboes, die slecht behandeld werden door hun familie. Inmiddels uitgegroeid tot een pension en uitzendbureau voor baboes en andere Indonesische bediendes. Hier ontmoetten baboes niet alleen andere baboes, maar ook Indonesische studenten. Deze studenten waren niet alleen op zoek naar het eten en de warmte van ‘thuis’, maar zochten ook bewust contact met de zogenaamde onderklasse van Indonesië om ze voor te bereiden op een onafhankelijk Indonesië.
Het verlangen naar onafhankelijkheid, niet alleen voor haar land maar ook voor zichzelf, is een belangrijk element in de film. Als de hoofdpersoon uit haar film, Alima, de vrijheidsstrijder Riboet, ontmoet, beroert hij zowel haar hart als haar politieke bewustzijn. Riboet noemt haar liefkozend ‘Kartini’. In Nederland is ‘Kartini’ niet voor iedereen een bekende, maar in Indonesië is Kartini een historische heldin. Deze Javaanse prinses leefde einde 19e eeuw en streed voor de rechten van vrouwen, door zich te verzetten tegen gearrangeerde huwelijken en polygamie en zette zich in voor onderwijs aan meisjes.
In de film is onderwijs, het recht om jezelf te ontwikkelen, het vermogen om zelf na te denken en zelf beslissingen te kunnen nemen, een belangrijke lijn. De moeder van Alima heeft haar dochter, tegen de zin van haar oom naar school gestuurd, omdat zij gelooft dat meisjes net zo belangrijk zijn als jongens. Alima, grijpt dan ook iedere kans aan om zichzelf en anderen te ontwikkelen. De film eindigt met haar beslissing om zich te onttrekken aan een sociaal wenselijk huwelijk en zich in te zetten voor het recht van haar dochter en alle dochters van Indonesië om naar school te gaan.